Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [19]Maar Gij hebt [20]Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, want zij zijn vervuld [met goddeloosheid], [21]meer dan het oosten, en zij zijn [22]guichelaars gelijk de Filistijnen, [23]en aan de kinderen der vreemden [24]tonen zij hun behagen. 19. Hier wendt zich de profeet tot God, en hij doet een weeklacht over de Joden, die van God verstoten waren. De zin is: Maar waarom vermaan ik mijne landslieden tot het geloof aan Christus, dewijl het toch tevergeefs is; want, o Heere, Gij hebt besloten hen te verstoten. 20. Te weten een deel uws volks; want de verharding is voor een deel over Israel gekomen, zegt de apostel, Rom.11:25. 21. Of, van oosten, dat is, der volken, die tegen het oosten of den opgang der zon wonen; verstaande de Chaldeen, Syriers, Mesopotamiers en andere Oosterse natien, die tot bijgeloof, toverij en waarzegging zeer geneigd waren. 22. Zie de aantekening Lev.19:26, en 2 Kon.21:6. 23. Dat is, aan de vreemdelingen, aan hunne zeden en manieren. Eenigen verstaan dit gesproken te zijn van de huwelijken harer dochters aan de vreemde natien, die verboden waren. Zie Deut.7:1,2,3. 24. Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als met handgebaar, of als met in de hand te kloppen, een welgevallen of behagen te tonen of te doen blijken.